
Wanneer je graag geeft neem je ook iets van de ander af
Mar 31, 2022Met een heldere blik en stevige houding stelt zich zichzelf voor. Ze heeft er zin in. Met een daadkrachtige nieuwsgierigheid loopt ze de ruimte in. Klaar om de masterclass persoonlijk leiderschap te gaan starten, om zichzelf in het contact met de ander te ontmoeten. Ze wil in haar rol als manager graag meer verzachten en de ander begeleiden in zijn of haar proces.
Persoonlijk ben ik niet zo van de ellenlange voorstelrondjes, elkaar leren kennen op naam en dorp, kan ook tijdens de koffie. Dus we starten direct. En daar schrikt ze wel even van. Ze zoekt direct de ogen op die ook schrikken en die net als zij boos over bang gooit. Als we snel de diepte ingaan zie ik haar steeds meer fronsend kijken. Ik zie dat blikken van herkenning elkaar vinden. Het super spannend vinden maar daar geen raad mee weten. Beter om boos te zijn dan bang. Je hebt dan nog ergens het gevoel van controle.
Als iemand even later in een oefening aan haar haar kwetsbaarheid laat zien, voel ik direct empathie bij haar. Wat mooi om deze gevoeligheid te zien en voelen. Zo boos van buiten en zo gevoelig van binnen.
Ik herinner me een tijd dat ik dit zelf ook goed kende. Mezelf gewapend aan de buitenzijde omdat ik mij zo kwetsbaar van binnen voelde. En zo gevoelig was voor alles wat er speelde. Ik was gestopt met uitreiken zou je kunnen zeggen en daarvoor in de plaats koos ik ervoor op een plek te gaan staan torenhoog boven iedereen. En nu stond deze vrouw op diezelfde berg. Groter dan de rest en van binnen kleiner dan wie ook. ‘Hoe is het voor jou vraag ik haar als je al deze verhalen hoort?’. 'Nou heel erg mooi om te mogen horen en ook heel veel respect voor, maar ik vraag mij af of ik hier thuis hoor'. 'Het is wel heel persoonlijk'. ‘Ja dat is het’, zeg ik. ‘Als het over jou en de ander gaat is het heel persoonlijk’.
Wanneer we in de eerste oefening stappen zie ik haar weer dezelfde beweging maken. Het lukt haar zo goed er voor de ander te zijn en als je nog wat verder inzoomt dan zie je hoe ze in de ander opgaat, alsof het een symbiose is tussen haar en de ander. Haar kin iets omhoog en in controle over het gesprek. Als de rollen worden omgedraaid en het over haar gaat, recht ze haar rug en maakt ze de beweging iets naar achter. De controle wordt nog iets aangedraaid. De vragen van de ander kan ze niet aannemen. Het lijkt of ze is uitgecheckt. En haar masker alle antwoorden geeft. Ook nu zit er een vrouw tegenover haar.
‘Wat kan je hard werken’, zeg ik. ‘Om er voor de ander te zijn, zodat de ander niet verdrietig hoeft te zijn en voor jezelf zodat jij niet meer geraakt wordt’, zeg ik haar. Zichtbaar raak ik haar nu wel aan. Even mag ik dichterbij komen. Veel meer woorden wil ik er niet aan geven, in plaats daarvan raak ik haar aan op haar rug. Mijn handen als steun die er niet eerder was, vermoed ik. Haar lijf ontvangt. Zo mooi hoe anders dan haar hoofd en geest willen vluchten maar hoe het lijf wel in de ontvangstmodus is blijven staan. ‘Wiens handen zou je het liefst hier hebben’, vraag ik haar?’ Ze kijkt boos. Geïrriteerd zelfs. ‘Die van mij moeder, maar die hoef ik niet, ze was er toch nooit en zal er nooit zijn’, zegt ze. ‘Kijk haar maar eens goed aan’, zeg ik haar. ‘En voel hoe al die boosheid jouw grootste verlangen en gemis vertegenwoordigt’. Ze vecht, ze vecht hard, maar haar hart wint. Haar hart die het gemis verraad. En het verraad wat er was doordat haar moeder niet voor haar beschikbaar was. ‘Zeg het haar maar’, ‘ik wil je niet, maar wat heb ik je gemist”, zeg ik haar. De eerste woorden komen er direct uit, maar het willen toegeven van het grote gemis, is een stap van een hele andere orde. Een stap die van haar vraagt om op haar eigen plek te gaan staan, die van kind van haar moeder. Een stap die vraagt om weer uit te reiken, om trots opzij te zetten. Een stap van eer. Om koppigheid te laten varen en liefde ervoor in de plaats te zetten. Dagen lijken voorbij te gaan, het blijft stil. Maar de tranen stromen. Het laat het lijf ook weer stromen. Ze landt weer een beetje terug in haar lijf. Terug in haar verhaal. Terug bij wat er nooit was en terug bij een groots verlangen.
Later als ze in een andere oefening staat, en ze weer in de ander verdrinkt vraag ik haar waar ze niet bij kan blijven? Doordat ze continue bij de ander is. Vanuit haar masker antwoord ze, ‘maar we staan toch in een oefening’. Ik besef me dat ik als vrouw ook de moeder vertegenwoordig. Een vrouw die alle moeders vertegenwoordigt. Als ik bij mijn ademhaling blijf, blijf ik ook mij mijn rol als gids, als getuige van haar verhaal. Want dit verhaal gaat niet over mij. De nippige opmerkingen gaan niet over mij. En bij dat diep weten voel ik dat het helemaal ok is.
‘Ja dat klopt’, zeg ik, ‘en wat als je achterover zou leunen?’ ‘Dan moet ze het alleen doen’, zegt ze. ‘Ah zeg ik’, ‘je moet voor de ander zorgen, want de ander kan niet voor zichzelf zorgen?’ En terwijl ik dit zeg fronst de deelnemer tegenover haar. Alsof zij beledigt is. En zij merkt het op. Dat de ander zich weggezet voelt als iemand die niet voor zichzelf kan zorgen. Dan daalt het in. Dat het geen geven is maar dat je daadwerkelijk wat van de ander afneemt. Hun waardigheid. Vertrouwen. ‘Dit is wat ik altijd doe met de mensen aan wie ik leiding geef’, zegt ze. ‘Wat als jij achterover zou leunen?’, vraag ik. ‘Dan gebeurt er niets!’ zegt ze resoluut. ‘Wat een verantwoordelijkheid heb jij te dragen’, zeg ik. 'Waarschijnlijk ook die van jouw eigen manager'. 'Iets in mij zegt mij dat je daar niets van wilt aannemen en zijn of haar verantwoordelijkheid draagt richting jouw medewerkers'. Ze kijkt mij geschrokken aan. 'Ja dat klopt'. 'Precies dat gaat over weten wat jouw plek is', zeg ik haar. 'Kom we gaan een oefening doen'.
Ik stel een rij vrouwen op, haar vrouwenlijn, en vraag haar deze vrouwenlijn eens goed aan te kijken. Een lijn waar alle vrouwen zijn voorgegaan. In oorlog, in tijden dat er niets was, in slavernij, in alle battles die gestreden zijn. Vrouwen die hebben overleefd, waar kracht zit, waar trots zit, net zoals haar trots. Met vooraan in de rij, haar moeder. Met haar eigen verhaal. En dan ineens, daar gebeurt het, daar gebeurt de magie, ineens is het daar. Het besef dat ze dochter is. 'Ik voel me nederig', zegt ze, 'ik zie ineens de andere kant, ik zie ineens dat ik vooraan in rij sta, dat ik de kleine ben'. 'Dat zij mij zijn voorgegaan'. 'Ik zie ineens hun verhaal'. Ze verzacht. Haar schouders en kin zakken. En alle oefeningen daarna zakt ze verder in haar lijf, verder in haar zachtheid. En is het deze zachtheid die haar juist krachtiger maakt. Omdat alles in het leven elkaar versterkt!
Als ze vertrekt kijkt ze met een glimlach aan, ik was hier precies op de goede plek, en met een knik van een diep weten loopt ze met vrouwelijke sierlijkheid weer naar buiten terug in haar eigen verhaal.
Ik vertel haar over de plek waarop ze is gaan staan en over plekverwarring. Daar waar haar moeder er niet mag zijn, mag zij het vrouwelijke niet aannemen. Mag haar kwetsbaarheid er niet zijn, omdat ze haar moeder heeft afgeschreven als een emotioneel onstabiel persoon. Maar het kind in haar verlangde naar de armen van haar moeder. Of ze die zou krijgen of niet. Ze verlangde er naar. De ontkenning van het nodig hebben, is een ontkenning van het leven. Een ontkenning in het contact met ieder ander, dat je de ander niet nodig hebt. Maar we zijn mens, we hebben de ander nodig. Zoals een kudde zijn kudde nodig heeft. Met ieder zijn plek. En op de plek van haar moeder zal ze altijd voor de ander zorgen met het gevoel dat de ander incapabel is. Zelfs haar leidinggevende omdat zij representant zijn voor haar moeder. Ook ik als trainer, aannemen van mij, aannemen van haar leidinggevende is een stap richting rust. Richting berusten en vertragen. Een stap waar ze haar autonomiteit vindt. Haar vrouwelijkheid. Niet haar masker, maar terugkomt bij wie ze werkelijk is. Het meisje die kon aannemen, de vrouw die mag zijn wie ze is.